Explosieven zijn voornamelijk tijdens en vlak na de tweede wereld oorlog (WO11) in de bodem terecht gekomendoor gevechtshandelingen en/of dumpingen.
Na ruim 60 jaar in de grond in de grond verborgen te zijn geweest, zijn deze vaak niet als zodanig herkenbaar. Explosieven kunnen variëren in soort, afmeting, materiaal en ontstekingsinrichtingen, deze factoren, samen met het verouderen en daardoor instabiel worden van explosieve inhoud, kunnen bij verkeerd handelen grote risico's teweegbrengen.
Het risico op ontploffen bij (oude) explosieven is aanzienzienlijk als er beweging rondom het explosief is.
De persoon die het vermoedelijke explosief aantreft, heeft in de beginfase een belangrijke rol. De vinder dient er voor te zorgen dat:
Vervolgens dient de vondst te worden gemeld bij de (hoofd)uitvoerder, en deze zal contact op (laten) nemen met een deskundige die op zijn beurt de communicatiestroom met het bevoegd gezag, de politie en EOD zal coördineren.
De EOD draagt zorg voor het ruimen (vernietigen of afvoeren van het explosief).
Als er een melding van aanwezig explosief gedaan wordt is het handig om een foto mee te sturen zodat de deskundige een beeld heeft om wat voor explosief het gaat.